Een wetenschapper in het ziekenhuis: ontnuchterend

'Uit je comfort-zone stappen'; een beetje een lege management term inmiddels, maar ik heb het nu eens letterlijk gedaan. Afgelopen tijd heb ik het lab namelijk tijdelijk verruild met het ziekenhuis. Niet als patiënt gelukkig, maar als 'stagiair'. In het Antoni van Leeuwenhoek (Nederlands Kanker Instituut) werd namelijk een "klinische stage" aangeboden, voor wetenschappers. Het gaf ons wetenschappers dus eens de kans om de dagelijkse werkzaamheden in het ziekenhuis te ervaren. 'Backstage' dus bij alle verschillende afdelingen en medische disciplines (van pathologie tot chirurgie) maar ook de gesprekken met patiënten meemaken (goed en slecht nieuws). Indrukwekkend? Ja. Leerzaam? Ja. Nuttig? Niet zoals ik hoopte.

Voordat de stage begon dacht ik namelijk meteen aan nieuwe onderzoeksprojecten en mogelijke samenwerking met artsen. Ik kwam er al snel achter dat dat een wat naïeve gedachte was. Hoewel de meeste artsen erg positief tegenover de wetenschap staan -en zelfs vooruitgang in hun vakgebied verwachten vanuit de wetenschap- lijkt het toch moeilijk om ze warm te krijgen om daadwerkelijk aan wetenschappelijke onderzoeken bij te dragen. Van eerdere (sociale) gesprekken met (andere) artsen had ik al wel een beetje dat beeld gekregen, maar deze klinische stage gaf me een beetje inzicht waar dat aan zou kunnen liggen. Hier mijn drie ideeën:

1. Artsen hebben het druk, erg druk.

Te druk. Dat werd ook goed duidelijk tijdens mijn klinische stage. Ze hebben een vol rooster met veel patiënten. Zelfs case-besprekingen kunnen niet veel langer dan een kwartiertje -maximaal een half uurtje- duren. Je kunt je dus ook geen tijd veroorloven om 'diep na te denken'. Dat is in de wetenschap wel anders. Als een wetenschapper "een beetje uit het raam aan het kijken is", staat hij waarschijnlijk diep na te denken; 'diep nadenken' staat in onze taakomschrijving. Maar dus niet bij een arts. In het ziekenhuis moet alles efficiënt: elke minuut van elke MRI, PET-scan en operatiekamer wordt gebruikt. Afwijken van de standaard vertraagd en vertraging betekent langere wachtlijsten voor patiënten, dus er kan niets 'extra' gedaan worden. En laat wetenschappelijk onderzoek nu precies een 'extra' zijn in de medische wereld.

2. Artsen geven enorme prioriteit aan patiënten

En dan bedoel ik huidige patiënten. Het viel me namelijk op dat toekomstige patiënten vaak een beetje vergeten worden. Ik heb meer dan één arts iets horen zeggen als: "ik doe niets extra's als het niet direct ten goede komt aan mijn patiënt". Nobel, maar als wetenschapper denk ik dan: wat als een arts 10 jaar geleden wel iets "extra's" had gedaan, dan had deze arts nu misschien wél geweten hoe hij zijn 'uitbehandelde' patiënt kon helpen. De artsen die ik met dat idee confronteerde hadden daar meestal niet eens aan gedacht.
Als wetenschapper voelt het een beetje als 'dweilen met de kraan open'. Alleen zorgen dat je de patiënten die nu binnen komen nu geholpen worden, zonder tegelijk bezig te zijn om mogelijke toekomstige patiënten structureel te kunnen helpen.

3. De meeste artsen zijn niet echt geïnteresseerd in wetenschappelijk onderzoek doen.

Ze willen gewoon mensen helpen; nu en zonder extra's "die mogelijk in de toekomst wel eens zouden kunnen...". En toch worden veel artsen gedwongen om in de wetenschappelijke wereld bezig te zijn. Het is in Nederland namelijk erg moeilijk om een opleidingsplek te krijgen voor bepaalde medische specialisaties zonder dat je promotieonderzoek hebt gedaan, word me meer dan eens verteld. Om specialist te worden moet je namelijk laten zien dat je "geïnteresseerd bent in het doen van wetenschapper onderzoek".
Nu is het natuurlijk een goede zaak dat er artsen zijn die geïnteresseerd zijn in wetenschappelijk onderzoek, maar zoals gezegd zijn de meesten dat eigenlijk helemaal niet. Zij doen dus alleen promotieonderzoek om uiteindelijk die opleidingsplek te krijgen. Dan ben je als jonge arts dus eigenlijk 3-4 jaar van je tijd aan het verspillen. Tijd die misschien nuttiger besteed kon worden met het ervaren en beter te worden in behandelingen.
Mochten deze artsen uiteindelijk specialist worden, dan moeten ze door op wetenschappelijke publicaties te staan laten zien dat ze nog steeds "geïnteresseerd zijn in het doen van wetenschapper onderzoek". Maar wederom, omdat de meesten dat eigenlijk helemaal niet zijn, worden er allerlei manieren gevonden om alsnog op wetenschappelijke publicaties te komen.

Al met al dus een beetje een ontnuchterende, maar wel interessante ervaring. Ik denk dat het een goede zaak is als wetenschappers en artsen dichterbij elkaar gebracht worden, zoals met dit soort klinische stages voor wetenschappers. Er worden hier ook al voorbereidingen getroffen voor een wetenschappelijke stage voor artsen. Zulk soort uitwisselingen (en ruimte om elkaar op te zoeken) lijken me een stuk nuttiger dan artsen de wetenschappelijke wereld in te forceren. Wie weet krijgen we dan ook meer artsen die meer dan alleen op papier geïnteresseerd zijn in wetenschappelijk onderzoek.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten